Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet stedelijke vernieuwing

 

Artikel 11
1
Een aanvraag tot verlening van investeringsbudget wordt gedaan door burgemeester en wethouders, gaat vergezeld van het ontwikkelingsprogramma en wordt ingediend:
a
indien het een gemeente betreft als bedoeld in artikel 5, tweede lid, bij Onze Minister en
b
indien het een gemeente betreft die is aangewezen ingevolge artikel 6, derde lid, onder a, bij gedeputeerde staten.
2
Indien een aanvraag tot verlening van de onderscheidenlijke uitkeringen van het Grotestedenbeleid bij Onze Minister belast met de coördinatie van het Grotestedenbeleid wordt ingediend, wordt, in afwijking van het eerste lid, die aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag tot verlening van investeringsbudget.
3
De aanvraag wordt ingediend uiterlijk op 15 november van het jaar dat voorafgaat aan het investeringstijdvak, indien het een gemeente betreft als bedoeld in artikel 5, tweede lid, en uiterlijk op 15 februari van het eerste jaar van het investeringstijdvak, indien het een gemeente betreft die is aangewezen ingevolge artikel 6, derde lid, onder a. Indien in een bepaald geval het wegens overschrijding van de indieningstermijn buiten behandeling laten van een aanvraag zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard, kan Onze Minister onderscheidenlijk kunnen gedeputeerde staten besluiten de aanvraag alsnog te behandelen. In dat geval kan een lager investeringsbudget worden verleend dan het bedrag dat op grond van artikel 6, eerste of derde lid, voor de betrokken gemeente als investeringsbudget is geïndiceerd.
4
Onze Minister, onderscheidenlijk gedeputeerde staten, beslissen op een aanvraag binnen acht weken na de dag waarop die aanvraag door Onze Minister, onderscheidenlijk gedeputeerde staten, dan wel waarop de aanvraag tot verlening van de onderscheidenlijke uitkeringen van het Grotestedenbeleid voor het investeringstijdvak door Onze Minister belast met de coördinatie van het Grotestedenbeleid, is ontvangen. Deze termijn kan eenmaal met vier weken worden verlengd.
5
Onze Minister beslist niet op de aanvraag van een gemeente waaraan hij investeringsbudget kan verlenen dan nadat hij gedeputeerde staten van de betrokken provincie gedurende ten minste vier weken in de gelegenheid heeft gesteld hem van advies te dienen ten aanzien van in elk geval:
a
de intergemeentelijke afstemming van het ontwikkelingsprogramma, met dien verstande dat het advies geen betrekking heeft op de intergemeentelijke afstemming van een ontwikkelingsprogramma van een gemeente die is gelegen in een plusregio, en
b
de verenigbaarheid van het ontwikkelingsprogramma met op grond van een wettelijke bevoegdheid vastgesteld provinciaal beleid.
6
Onze Minister beslist niet op de aanvraag van een gemeente waaraan hij investeringsbudget kan verlenen en die is gelegen in een plusregio, dan nadat hij het dagelijks bestuur van de betreffende plusregio gedurende ten minste vier weken in de gelegenheid heeft gesteld hem van advies te dienen ten aanzien van de intergemeentelijke afstemming van het ontwikkelingsprogramma.
7
Gedeputeerde staten beslissen niet op de aanvraag van een gemeente waaraan zij investeringsbudget kunnen verlenen en die is gelegen in een plusregio, dan nadat zij het dagelijks bestuur van de betreffende plusregio gedurende ten minste vier weken in de gelegenheid hebben gesteld hen van advies te dienen ten aanzien van de intergemeentelijke afstemming van het ontwikkelingsprogramma of de activiteit in het kader van de stedelijke vernieuwing, bedoeld in artikel 7, vijfde lid.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •